“Neem een heele maand December vóór u, en doorzwerf door de Tuinstraat, met al haar dwarsstraatjes; de Anjeliersstraat, de Egelantierstraat, kortom al de wijken en wijkjes van de Jordaan. Er staat een gierende wind of een bulderende storm of er valt een kletterende regen. Alles huilt méé. De buurt, de huizen, de kelders, de goten staan te rotten voor uw oogen. Het is er van een beangstigende, keel-dicht-knijpende beklemming. De trapjes, de stoepjes, de kelders in schemering en avond, bij vaal licht,- ze zijn als de duistere ellende-holen, waaruit gedierten opkruipen. De menschen erin, zij hebben geen blik, geen gang, geen gelaat. Het is in allen één donkere vernedering van leven.”