In de schaduw van onafhankelijkheidsstrijder Patrice Lumumba werkt Mobutu zich naar de top. Hij wordt zijn vertrouwenspersoon, maar tegelijkertijd sluit hij listige allianties met de Verenigde Staten en België.
Ook na de dood van Lumumba blijft het Congolese volk verlangen naar echte onafhankelijkheid. Als rebellen het land dreigen te heroveren, heeft Mobutu hulp nodig: zijn leger stelt niks voor en ook zelf blinkt hij als stafchef uit in onbekwaamheid. Onder het mom van een humanitaire operatie, snelt het Westen hem opnieuw te hulp.
Hoe meer macht Mobutu zichzelf toe-eigent, hoe meer de paranoïa toeslaat. Elke vorm van protest wordt met harde repressie de kop ingedrukt - een mensenleven stelt in Congo niks voor. Als ook de economie instort, glijdt het land genadeloos naar de afgrond. Maar terwijl de bevolking kreunt onder de armoede, blijft de machtige elite zich schaamteloos verrijken.
Met het einde van de Koude Oorlog is Mobutu’s belangrijkste bestaansreden verdwenen. Zijn Westerse bondgenoten laten hem één voor één vallen. In Congo regeert de anarchie - chaos en oorlog hebben het dagelijkse leven overgenomen. Van zijn goddelijke status blijft niks over, en de Congolese bevolking durft hem nu ook openlijk te laten vallen. Doodziek, prostaatkanker heeft hem in zijn greep, leeft hij totaal teruggetrokken in zijn paleizen in de ondoordringbare Evenaarsprovincie.