In deze aflevering vertellen de kinderen van 1914-1918 over de afwezigheid van hun vader tijdens de oorlog. Begin augustus vallen de Duitsers België binnen en verandert plotseling alles. Overal verdwijnen jonge vaders van de ene op de andere dag uit hun gezin.
In de eerste maanden van de oorlog zijn er meer dan één miljoen Belgen op de vlucht. Dagenlang wordt er gereisd: te voet, op gammele karren of met smerige treinen richting Frankrijk.
Tijdens de oorlog nemen moeders noodgedwongen de plaats in van de afwezige vaders. Het alledaagse leven moet verder gaan, ook in moeilijke omstandigheden. Om rond te komen, gaan veel vrouwen buitenshuis werken. Er wordt, vooral in de steden, honger geleden omdat de toegekende rantsoenen voor de burgerbevolking veel te klein zijn. Op het platteland is de toestand beter, maar de Duitsers verbieden het om voorraden aan te leggen.
Na de Duitse inval in België in augustus 1914 rukt het Duitse leger snel op. In steden en gemeenten maken de kinderen kennis met vreemde ruiters te paard. De meeste Duitse soldaten verblijven tijdens de oorlogsjaren in kazernes maar sommigen logeren bij Belgische gezinnen.
Voor de meeste kinderen is WO I niet meer dan vier jaar slecht eten en schamele kleren. Sommigen maken de gruwel van de oorlog ook van dichtbij mee. Zeker naar het einde van de oorlog toe is de Westhoek een echte oorlogshel.
In 1918 startte het Duitse leger een ultiem offensief. Veel families die in de buurt van het front woonden, moesten vluchten. Zo ook de familie van Martha. Op 11 november 1918 was er na vier jaar oorlog eindelijk uitzicht op vrede. Het was wapenstilstand en de vreugde barstte los. Yvonne uit Gent herinnert het zich goed. De vader van Marcel kwam thuis, maar het blije weerzien was van korte duur. Hij kwam thuis met een longontsteking en heeft nog maar 24 dagen geleefd.