Eind jaren `60 baadt het Belgische wielrennen in weelde. Het is de gouden tijd van Merckx, Godefroot, Verbeeck, Van Springel. En dan staat er ook nog een jong en ongedurig talent uit Roeselare te trappelen om zich met hen te meten: Jean-Pierre Monseré. Samen met boezemvriend Roger De Vlaeminck wil hij ‘die Brusselaar’ eens een lesje leren. Monseré is een klasbak. Hij is nog maar een maand prof als hij in 1969 de Ronde van Lombardije wint. De jonge Monseré gaat als een pallieter door het leven en is graag gezien in het peloton. Met zijn onweerstaanbare lach charmeert hij iedereen. In 1970 mag Monseré mee naar het wereldkampioenschap in Leicester. De Belgische ploeg telt te veel kopmannen, niemand gunt de ander de zege. Monseré ruikt zijn kans en kiest de aanval. Monseré rijdt de koers van z’n leven, legt onderweg nog de hele Italiaanse ploeg in de luren, en wordt wereldkampioen. Het Belgische wielrennen heeft er een nieuwe ster bij. Een ster van 21. De daaropvolgende winter werkt Monseré hard. Hij wil zo snel mogelijk laten zien dat die regenboogtrui geen toeval is en heeft zijn zinnen gezet op Milaan-San Remo, die hij helaas nooit zal rijden. In een kermiskoers in Retie, enkele dagen daarvoor, rijdt Monseré tegen een stilstaande wagen. Hij overleeft de klap niet. Er is geen wereldkampioen meer. De schok komt hard aan. Het land staat stil, iedereen rouwt om Jempi. Vijf jaar later wordt de wielerwereld opnieuw opgeschrikt als zijn zoontje Giovanni op bijna identieke wijze om het leven komt. Geen wonder dat achtendertig jaar later de naam van Monseré nog altijd synoniem is voor onvervulde beloftes. Belga Sport vertelt een onwaarschijnlijk verhaal uit de Belgische wielergeschiedenis. Uitzonderlijk heeft zijn weduwe Annie ingestemd met een interview. Samen met de kampioenen van zijn tijd die hem willen eren: Eddy Merckx, Felice Gimondi, Leif Mortensen, Roger De Vlaeminck, Freddy Maertens, Walter Godefroot en Johan Demuynck.