De lonen stijgen explosief, de welvaart neemt toe. We kopen hippe brommers, snelkookpannen en gaan op vakantie. De kleurentelevisie wordt uitgevonden. Er is voor het eerst reclame op de beeldbuis. Nederlandse meisjes worden verliefd op de eerste gastarbeiders, die zijn immers veel galanter. De huishoudhulpjes van Tomado zijn niet aan te slepen en Philips groeit naar een wereldwijd concern. Maar de welvaart kent ook zijn schaduwzijde. Milieuvervuiling: stinkfabrieken en vieze rivieren. De Club van Rome slaat alarm en daar is biologiestudent Midas Dekkers. Hij voert succesvol actie.
Het schoolleven in de vroege de Jaren 60 is overzichtelijk: Het kind van de notaris gaat naar het gymnasium (of de HBS) en dan de universiteit. De dochter of zoon van de arbeider schopt het doorgaans niet verder dan huishoudschool of ambachtsschool. Maar halverwege het decennium doet de onafhankelijke schooltoets zijn intrede.
Nederland ondergaat in de jaren 60 een uiterlijke metamorfose. Nieuwe snelwegen kriskras door het land, moderne woon en winkelkolossen worden uit de grond gestampt. Planologen, architecten en stedenbouwkundigen weten het zeker: Nederland is maakbaar. Maar toch niet helemaal, de mondige burger staat op.
Kunst wordt in de jaren 60 niet langer iets voor de happy few. Integendeel, moderne kunst is overal en voor iedereen. Blijft de vraag: wat is kunst? In de jaren 60 blijkt veel kunst. Het leeggieten van een fles gazeuse in de zee bij Petten, de ‘speespakken’ van de Maastrichtse Luuksbeweging, maar ook de fotografie en de mode in het tijdschrift Avenue.
Een minister is niet langer Excellentie en arbeiders bezetten bedrijven. Teach-ins waarin gezagsdragers zich moeten verantwoorden worden massaal bezocht. Kortom: de macht van de autoriteiten is in de jaren 60 voorgoed afgebrokkeld. Althans, zo lijkt het. De vraag is: wat hebben de jaren 60 ons uiteindelijk opgeleverd?